top of page
Dia2.JPG

Samuel Sarphati, de grootste Amsterdammer

In januari 2025 werd Samuel Sarphati door de lezers van Het Parool uitgeroepen tot de grootste Amsterdammer aller tijden. Toch hebben veel Amsterdammers nog geen idee hoeveel hij voor Amsterdam en zijn inwoners heeft gedaan. Wie was nu eigenlijk die grootste Amsterdammer aller tijden? 

​

​

Om de betekenis van Samuel Sarphati (Amsterdam 1813, Amsterdam 1866) goed te begrijpen, moeten we terug naar het Amsterdam van rond 1840. Van de eens zo welvarende en bruisende stad uit de 17e eeuw was niets meer over. Amsterdam verkeerde in slechte staat; zoals men het op z'n Amsterdams zegt, lag de stad op apegapen. Veel buurten waren arm en ernstig overbevolkt, en meer dan tienduizend Amsterdammers woonden in bedompte kelderwoningen zonder licht en verse lucht. Vooral in de zomer stonken de grachten verschrikkelijk. Cholera maakte duizenden slachtoffers. De economie lag nagenoeg stil, en de industriële revolutie met haar stoommachines had de stad nog niet bereikt. Op de bolwerken van de stadsmuur draaiden nog steeds windmolens. De stad was al bijna tweehonderd jaar niet uitgebreid, het inwonertal rond 1850 was zelfs lager dan tijdens de Gouden Eeuw. 

De slechte staat van de economie had verschillende oorzaken. De rijken op de Herengracht en Keizersgracht beschikten nog over voldoende financiële middelen, maar het kapitaal werd niet meer in Amsterdam geïnvesteerd. In plaats daarvan werd geïnvesteerd in gebieden als Engeland, Rusland of plantages (en slavernij) in West-Indië waar meer winst met minder risico te behalen was. De Franse tijd (1794-1814) was desastreus voor Amsterdam. De belastingen werden verhoogd, en gezonde werkkrachten werden onder de Franse dienstplicht gebracht. Funest was Napoleons Continentaal Stelsel, dat de handel met Groot-Brittannië verbood. Hierdoor kwam de handel vrijwel stil kwam te liggen. De verbinding met de Zuiderzee was verzand, waardoor schepen “voor Pampus” kwamen te liggen. Er was geen geld om te baggeren. De eens zo rijke en machtige stad was aan het einde van haar Latijn. 

Aan de Nieuwe Keizersgracht werd in 1813 Samuel Sarphati geboren. Zijn vader was tabakshandelaar en stamde af van Portugese joden die eeuwen eerder waren gevlucht voor de Spaanse inquisitie. Sarphati begon als leerling-apotheker, maar kreeg al snel de mogelijkheid om geneeskunde te studeren. Hij werd aangesteld als armenarts voor de Joodse gemeenschap. Van dichtbij zag hij de ellende van de stad: armoede, kindersterfte, cholera en slechte huisvesting. Al vrij snel kwam het besef dat hij iets moest doen. 

Ondertussen trouwde Samuel Sarphati met Abigaïl Mendes de Leon, de dochter van een vermogende Amsterdamse bankier. Het kostte moeite om haar vader te overtuigen, maar uiteindelijk ging deze overstag en traden ze in het huwelijk. Abigaïl werd een grote steun voor Sarphati in de jaren die volgden. Het huwelijk gaf Sarphati toegang tot het kapitaal van zijn schoonvader en diens netwerk, de elite van Amsterdam. Sarphati kon aan de slag. 

Het eerste probleem dat hij aanpakte, was het enorme afvalprobleem. Huisvuil werd gedumpt waar het maar uitkwam. Riolering bestond nog niet; volle emmers met poep werden in de gracht of op straat gekieperd. Hoewel de wetenschap de oorzaak van ziekten zoals cholera pas later ontdekte, voelde Sarphati intuïtief aan dat al die uitwerpselen op straat ongezond moesten zijn. Het was duidelijk dat er een ophaaldienst moest komen. Van het stadsbestuur was weinig te verwachten, aangezien daar de liberalen de dienst uitmaakten. Zij waren van mening dat de stad alleen verantwoordelijk was voor defensie en politie, terwijl onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur aan de markt moesten worden overgelaten. In 1847 richtte Sarphati de “Maatschappij tot bevordering van Landbouw en Landontginning” op. Hij verzamelde het afval in de stad, composteerde het en verkocht het aan boeren op het platteland, waar een groot tekort aan mest was. Het werd een gezond bedrijf dat jaren standhield. In 1877 werd het bedrijf overgenomen door het gemeentebestuur en staat nu bekend als de Amsterdamse Stadsreiniging. 

Het volgende probleem dat hij aanpakte, was de broodvoorziening. Brood was nog steeds hét volksvoedsel, maar door kartelvorming was het duur en van slechte kwaliteit. Molenaars versneden het meel. De hygiëne bij de bakkers liet te wensen over; deeg werd vaak met blote voeten gekneed. Sarphati vond dat dit anders kon. Hij bestudeerde buitenlandse broodfabrieken en besloot er een in Amsterdam te bouwen, aan de Vijzelgracht. Dankzij zijn netwerk lukte het hem snel om kapitaal te vergaren en de fabriek op te zetten. Het brood dat hij produceerde, was van betere kwaliteit dan het bestaande aanbod en bovendien dertig procent goedkoper! Dit gaf de volksgezondheid, vooral in de armste delen van de stad, een enorme boost. De fabriek bleef actief tot 1960.  

Ondertussen nam Sarphati ook nog het initiatief voor de vakorganisatie voor apothekers (bestaat nog steeds als KNMP) en een wooncorporatie. Maar Sarphati wilde meer; het ging hem allemaal nóg te langzaam. Om de situatie voor de arme bewoners van de stad echt te verbeteren, was het essentieel de economie weer op gang te brengen. Nieuwe technologieën, die in andere landen al volop in gebruik waren, moesten ook in Mokum worden geïntroduceerd. Kortom, er moest geïnnoveerd worden! Sarphati noemde het 'volksvlijt'. Hij startte een netwerk van gelijkgestemden en organiseerde tentoonstellingen om nieuwe ontwikkelingen en ondernemende mensen bij elkaar te brengen. Het begon nog relatief kleinschalig met tentoonstellingen in bestaande gebouwen in de stad. 

In 1851 vroeg premier Thorbecke of Sarphati een bezoek wilde brengen aan The Great Exhibition, de eerste wereldtentoonstelling die gehouden zou worden in het gloednieuwe Crystal Palace in London. Ieder land zette daar het beste beentje voor om te pronken met nieuwe ontwikkelingen in technologie en industrie. Na afloop werd een klassement gemaakt. Groot-Brittannië werd eerste. Nederland sloeg een modderfiguur. Het eindigde op de laatste plaats, gedeeld met Vaticaanstad.  

Terug in Amsterdam stroopte Sarphati de mouwen op. Hij ging het groots aanpakken. Hij onthulde zijn droom voor Amsterdam en Nederland: een Paleis voor Volksvlijt. Een plek voor tentoonstellingen, om mensen te verbinden en een plek waar gewerkt kon worden aan een nieuwe toekomst voor de stad. Het lukte hem om de investeerders te overtuigen. Het volksaandeel van 2,50 gulden vond gretig aftrek, ook bij de Amsterdammers met een kleinere beurs. De grootste moeite had hij om het ministerie van Oorlog en het gemeentebestuur te overtuigen. Zij moesten immers de grond ter beschikking stellen. Vooral wethouder Teding van Berkhout lag voortdurend dwars. Maar Sarphati zette door en op 16 augustus 1864 werd het Paleis voor Volksvlijt geopend: 125 meter lang, 60 meter breed en 60 meter hoog. Dé nieuwe blikvanger van de stad. 

In de eerste jaren functioneerde het Paleis voor Volksvlijt inderdaad als centrum voor innovatie. Na verloop van tijd werd de exploitatie lastiger en werd het paleis steeds meer een centrum voor evenementen: concerten, bokswedstrijden, vakbondsvergaderingen en dergelijke. Het werd meer het Paleis voor Volksjolijt. De Amsterdammers hielden van hun paleis. Groot was dan ook de schrik toen in de nacht van 17 op 18 april 1929 het gebouw in vlammen opging. Verbijsterd trokken de Amsterdammers de volgende dag naar het Frederiksplein. Verslagen keken zij naar de berg van verwrongen staal. Het paleis zou nooit meer herbouwd worden. De crisis van de jaren '30, de oorlog en de wederopbouw boden daarvoor geen ruimte. Uiteindelijk verwierf de Nederlandse Bank in 1960 het terrein en op de plaats van het paleis verrees een strakke toren. Dit tot groot verdriet van heel veel Amsterdammers. 

Na de opening realiseerde Sarphati zich dat er een chique hotel nodig was om de fine fleur van Europa naar zijn paleis te trekken. Amsterdam had zo’n hotel nog niet. Een laatste keer ging hij rond bij zijn investeerders en wist hij de aanzet te geven voor de bouw van het Amstel Hotel. Tot op de dag van vandaag is dit hotel de plek waar koningen en popsterren logeren wanneer ze Amsterdam bezoeken. 

Naast al deze activiteiten had Sarphati ook oog voor planologie. Hij voorzag dat de stad zou groeien en maakte een plan voor die uitbreiding. Het was een vooruitstrevend plan met veel afwisseling, groen en goede huisvesting. Helaas werd dit plan door de behoudende gemeenteraad als té ambitieus beschouwd. Er kwam een veel bescheidener versie. Op korte termijn was deze aanpak aantrekkelijk, maar op de lange termijn niet. De woningen in buurten als de Pijp, Staatslieden- en Dapperbuurt werden snel en slecht gebouwd. De sloop, herbouw en renovatie van deze buurten hebben in de 20e eeuw veel tijd, geld en moeite gekost. 

Hoewel Sarphati een veelzijdig man was (apotheker, arts, bakker, vuilnisman, hotelier, innovator, projectontwikkelaar en meer), was hij toch vooral bankier. Onderdeel van zijn visie van een sociale economie was de rol van banken. Banken konden immers geld verschaffen voor investeringen en daarmee initiatieven starten die niet alleen winst genereerden, maar ook sociale verbeteringen teweegbrachten. Daarom richtte hij maar liefst drie banken op: 

- De Nationale Hypotheekbank, later opgegaan in Westland-Utrecht. 

- De Nederlandse Crediet en Depositobank (nu onderdeel van BNP Paribas). 

- De Bank van Suriname. Als verklaard tegenstander van slavernij was Sarphati er bij de afschaffing in 1863 snel bij om te helpen met de oprichting van een bank met als doel de economie in Suriname op gang te krijgen. Deze bank bestaat nog steeds. 

 

In 1864 stierf, pas 40 jaar oud, zijn vrouw Abigaïl, zijn muze. Na haar dood verdween zijn tomeloze energie. De voortdurende strijd met het bestuur van zijn geliefde Amsterdam, viel hem zwaar. Op 23 juni 1866 overleed Samuel Sarphati vrij plotseling. Amsterdam was in rouw. Zijn tomeloze inzet om Amsterdam weer een bloeiende stad te maken, waar niet alleen de rijken aan de Herengracht van profiteerden, werd in de stad gezien en gevoeld. Zijn begrafenisstoet werd op weg naar de Joodse begraafplaats in Ouderkerk uitgeleide gedaan door 20.000 Amsterdammers. 

Als afscheid sprak zijn vriend en opvolger A.C. Wertheim de woorden: ‘Hij stierf als Mozes, met het Beloofde Land voor ogen, en zijn lijkzang werd ’t morgenlied van het ontwakend en verjongd Amsterdam’.   

En zo was het! Sarphati heeft met zijn tomeloze energie en inzet Amsterdam weer op de kaart gezet, en heeft velen geïnspireerd zijn werk voort te zetten. Daardoor beleefde Amsterdam tussen 1870 - 1930 haar 2e Gouden Eeuw als ondernemende maar ook sociale stad. Voortgang waar Amsterdam nu nog van profiteert. 

​

De stad van Adjan

Adjan van Dongen - Herentalsstraat 20 Amsterdam - +31652408925 - adjan.van.dongen@gmail.com

  • Facebook
  • Twitter
  • LinkedIn
Logo Amsterdam van Fré Cohen
bottom of page